De Parade

Dit verhaal is geïnspireerd door dit schilderij dat bij mijn broer Jerry thuis boven de bank hangt.'

Grijsbaard was altijd goed op de hoogte van het reilen en zeilen in Wiek. Er gebeurde niet veel dat aan zijn aandacht ontsnapte. Toch was zijn kleindochter Clara al twee dagen spoorloos. Sinds de dood van haar ouders had hij zich over haar ontfermd, maar nu was hij daarin ernstig tekort geschoten. Zijn mannen hadden overal gezocht maar van het meisje was geen spoor te bekennen. Vandaag ging de zoektocht verder. Grijsbaard zat op zijn vertrouwde plek in café het Anker aan de kleine houten tafel bij het raam. Zaken gingen door en dit was de plaats waar hij die zaken deed.

Het was ook de dag van de Parade. Grijsbaard hield er van. Bollende zeilen in de wind, majestueuze zeilschepen die één voor één de haven binnenliepen, de spiegeling van de golven op het water als de boeg er doorheen kliefde. En natuurlijk de zilte zeelucht en de geur van nat hout. Zeker vijftig schepen, groot en klein, hadden zich aangemeld voor de Parade. Hoewel het nu nog rustig was zou het stadje tegen de avond uit zijn voegen barsten. De bemanning zou dorstig zijn en de toeschouwers ook. Het Anker was het enige café, men zou dus hierheen komen.

De rust werd plotseling verstoord. Drie mannen stommelden het café binnen. Hij had al gehoord dat ze op zoek waren naar een boot. Dat ze er zo haveloos uitzagen was er niet bij verteld. Hij wenkte de mannen dichterbij. Een sterke muskusachtige geur kroop in zijn neus. Hij schoof zijn stoel wat naar achteren in een poging eraan te ontsnappen. ‘Jullie komen voor een boot?’ vroeg hij bars. Hij wilde dit zo gauw mogelijk achter de rug hebben, er speelden immers belangrijker zaken. De mannen gingen zitten. Op elkaar gepropt aan de andere kant van zijn tafel. Grijsbaard sloeg zijn benen over elkaar. Het nog onaangeroerde kopje koffie stond voor hem. ‘Ja, we willen een boot en vanavond het water op,’ zei de man rechts. Zijn baard was grijs en vettig. Zijn buurman vulde aan: ‘we hoorden dat jij meerdere boten hebt.’ Hij schraapte zijn keel en keek naar links waar de derde man druk was met het stoppen van zijn pijp. Hij stak zojuist een brandende lucifer in de kop en pufte wat rook het vertrek in. ‘Zeg het dan, Arie.’ De man met de pijp keek opzij en lurkte verder aan zijn pijp. Hij leek niet van plan wat te zeggen, maar na wat een eeuwigheid leek te duren sprak hij toch. ‘We willen die boot daar.’ Hij wees door het raam naar de boot die het dichtste bij aan de kade lag. ‘Ik zat te denken aan een eerlijke ruil.’

Grijsbaard grinnikte, zette zijn bril af en ging eens verzitten. Hij legde zijn bril op tafel. De boot in kwestie zag er nieuw uit. Onder het dunne laagje nieuwe verf was het echter een oud en versleten ding. Als hij erin slaagde om die boot te verkopen voor een goede prijs dan sloeg hij twee vliegen in één klap. Maar dan moest er wel onderhandeld worden. ‘Dus jullie denken dat je hier binnen kunt lopen en kunt eisen een boot van me te krijgen. En niet voor geld, nee, een ruil hoor ik je zeggen. Nee mannen, zo werkt het niet. Die boot is net helemaal geschilderd en voorzien van nieuwe netten en zeilen. Die kun je van me kopen voor 2200 gulden, geen stuiver minder!’ Grijsbaard hoopte dat de mannen tegenover hem er geen verstand van zouden hebben. Dat was ook zo, maar hij had geen rekening gehouden met het scenario dat zich toen ontvouwde. De mannen wisselden een blik en Arie haalde een opgerold stuk papier uit zijn zak. ‘Ik begrijp dat je boot helemaal nieuw is en we nemen hem met zeilen en de hele mikmak, maar kijk hier eens naar. Ik neem aan dat je wel akkoord gaat met een ruil?' De ogen van Grijsbaard werden klein terwijl hij het stuk papier naar zich toe trok. Alle kleur trok weg uit zijn wangen en hij zakte ineen op zijn stoel. ‘Je mag die boot hebben. Krijg ik haar dan terug?’

Arie stond op en wenkte zijn kompanen. ‘Dat zul je wel zien.’ Grijsbaard bleef met zijn hoofd in zijn handen verzonken achter. Zij waren het dus geweest. Clara was ontvoerd en hij moest nog maar zien of ze veilig terug zou komen. Een traan liep over zijn wang. Snel veegde hij die weg. Dit was zijn plek, hij was hier de baas en het tonen van zwakheid hoorde daar niet bij. Maar hij kon het niet helpen. Het meisje was zijn levenslicht. Voor haar stond hij elke ochtend voor dag en dauw op. De glimlach op haar gezicht als het haar lukte om de moeilijkste knopen te leggen. 'Later ga ik ook het water op, opa, dan heb ik mijn eigen boot,' had ze meermaals tegen hem gezegd. De serveerster kwam langs. Of hij nog koffie wilde. Het kopje voor zijn neus was nog halfvol, maar koud. Er werd een nieuw kopje voor hem neergezet. De houten vloer kraakte toen een van zijn mannen aan kwam lopen. 'We hebben overal gezocht baas, ze blijft onvindbaar. Misschien speelt ze een spelletje?' Grijsbaard keek op en schudde zijn hoofd. Er was niets meer te zien van zijn tranen. Hij schoof het vel papier naar de man toe. 'Geen spelletjes. Ze is ontvoerd. Zodat zij daar mij onder druk konden zetten.' Hij wees naar de drie mannen op de kade. Ze waren druk bezig de boot klaar te maken om uit te varen. 'Moeten we ze niet tegenhouden?' Grijsbaard dacht er even over na. 'Nee, er zit niks anders op dan te wachten en te hopen.' De man liep weg en liet Grijsbaard alleen met zijn zorgen.

‘Opa!’ Hoorde hij een klein meisje roepen. Ongelovig hief hij zijn hoofd en daar stond ze. Clara, zijn kleindochter, levend en wel. Gauw verfrommelde hij het papier met daarop de tekening van Clara tot een prop en stopte die in zijn jaszak. 'Clara, meisje van me, waar heb je toch gezeten?' Hij snelde naar haar toe en gaf haar een knuffel. 'We maakten ons zorgen, we hebben je overal gezocht.' Clara maakte zich los uit de omhelzing. 'Ik weet het niet opa, ik was zo moe steeds. Toen werd ik weer wakker en zei die meneer dat ik hier naar binnen moest gaan. Ik weet niet wat er gebeurd is.' Ze barstte in huilen uit en Grijsbaard nam haar weer in zijn armen. 'Het belangrijkste is dat je er weer bent,' zei hij zachtjes in haar haar. En dat die lui hopelijk verzuipen met die brakke schuit dacht hij erachteraan.

Die lui waren ondertussen uitgevaren. Arie had het plan bedacht. Eerst het meisje, dan de boot en dan de overval op de trots van de Parade. Ze zouden in de luwte van één van de eilandjes voor de kust afwachten tot de duisternis in zou vallen. Als de schepen van de Parade in zicht kwamen zouden ze in actie komen. Maar dat zou nog wel even duren. Als de eerste schuiten langs waren gevaren en het grootste schip in zicht kwam, zouden ze toeslaan. Snel en geruisloos zouden ze hun schip naast het grote schip navigeren en aan boord klimmen. Het schip zou weinig man aan boord hebben. Het kwam immers voor de Parade en was niet berekend op een aanval. Waren ze dat wel geweest dan was dit een hopeloze onderneming. Eenmaal aan boord was het plan simpel: verspreiden, laag blijven en iedereen omleggen die je tegenkwam. Het zou ongeveer één tegen drie zijn had Arie gezegd. Als ze elk drie mannen konden overmeesteren was het schip van hen.

Zo ver kwam het echter niet. Bij lange na niet. Arie's kompanen waren in slaap gevallen van het lange wachten, de warmte en het bier en op het moment suprême stond hij er feitelijk alleen voor. Zachtjes vloekend schopte hij beide mannen wakker. Ze waren te laat. Hun doelwit, het grootste schip van de Parade, was al voorbij. 'Dan pakken we die erachter wel,' riep Arie hen toe. Ze kwamen uit de beschutting van het eilandje en voeren recht op hun doel af. Toen ging het helemaal mis. Met een oorverdovend gekraak werd hun schip geramd door een van de andere grote Parade schepen. Die hadden ze volledig over het hoofd gezien, verscholen als deze had gezeten achter het eiland. De dode hoek zo gezegd. De man met het vettige haar schreeuwde het uit en vloog met maaiende armen van het schip. Hij kwam ongelukkig voor de boeg terecht en werd doormidden gespleten toen zijn lichaam ermee in aanraking kwam. Arie kon zich nog net staande houden, maar zijn andere kompaan had het er ook niet al te best vanaf gebracht. Er stak een houtsplinter uit zijn rug. Bij nadere inspectie was de man gespietst op een afgebroken roeispaan. Ondertussen begon de armzalige schuit die er van buiten piekfijn had uitgezien water te maken. Spoedig stond Arie tot aan zijn knieën in het water. Er zat niets anders op. De boot was verloren en het plan viel in duigen. Hij maakte dat hij weg kwam en zwom terug naar het eiland.