De padden gaan op weg naar huis om een plan te maken om pad blauw te redden. De strandstoeltjes en de surfplank zijn ingeleverd bij de verhuur en ze lopen het strand af.
Wie de padden een beetje kent weet dat lopen niet zo heel soepel gaat. Een pad heeft immers behoorlijk korte beentjes. Eigenlijk kun je niet eens van benen spreken. Het zijn meer pootjes. Daarom beweegt een pad zich voornamelijk voort op zijn kont. Hij hupst dan een beetje. Erg snel gaat dat niet.
Gelukkig kunnen de padden wel goed rijden. Op het strand blijkt een kamelenverhuur te zijn en daar maken de padden dankbaar gebruik van. Het is nog even onderhandelen over de juiste prijs, maar dan heeft pad blauw het voor elkaar. Twee kamelen staan voor hun klaar. De handige pad blauw stapt snel op de kameel. Maar pad geel heeft wat meer moeite om in het zadel te klimmen. Hij zet zijn ene pootje in de stijgbeugel en zet zich af met zijn andere poot. Heel even hangt hij stil in de lucht, maar dan krijgt de zwaartekracht grip op hem en valt hij in het zand.
Pad blauw slaakt een zucht en denkt dat zal ook altijd weer die gele overkomen. 'Kom op pad geel, we hebben haast weet je nog.' Pad geel doet een tweede poging en komt nu wel op de rug van de kameel terecht. De kameel staat op en doet een paar wankele stappen. 'Ik geloof dat het niet helemaal goed is gegaan', stamelt pad geel. Pad blauw draait zich om om te kijken wat er nu weer aan de hand is. Pad geel zit verkeerd om en valt er bijna af. Oh, wat een domme pad is het toch.
Gelukkig is de man van de verhuur er nu nog bij en uiteindelijk zit ook pad geel recht op zijn kameel en kunnen ze aan de tocht beginnen. Het eerste stuk gaat over het strand. Daarna een heel stuk door de duinen en woestijn die daarachter ligt. De padden hebben vanaf hun hoge zitplaats een prachtig uitzicht over het landschap. Aan de ene kant zien ze nog de zee. De golven op de zee kunnen ze ook nog steeds horen. Aan de andere is er niets anders dan zand, duinen en nog meer zand.
Ineens krijgt pad blauw een idee. Ze moeten helemaal niet naar huis om een plan te maken. Ze kunnen beter naar het Berenbos gaan om advies te vragen aan de ouwe gele. Hij legt het gewijzigde plan voor aan pad geel. Die vindt het allang best, hij is blij dat hij zit en beweegt zich nauwelijks, bang om nog een keer van de kameel te vallen.
De ouwe gele is ook een pad. Een behoorlijk grote pad ook. Met een gele hoed, vandaar zijn naam. Hij heeft vroeger lange tijd bij Pee gewoond, maar voelde zich altijd een beetje achtergesteld. Ondanks dat Pee een eigen pad had, was hij toch nog steeds jaloers op de kleine pad blauw van Jeh. Misschien komt het omdat zijn eigen pad glazen ogen had, en een hoed van een andere stof. Zijn vacht was ook wat ruiger. Niet zo'n zachte pad als pad blauw was.
De ouwe gele is er toen, jaren geleden alweer, vandoor gegaan. Hij vond het niet meer leuk en wilde ook niet alleen maar binnen zitten en in bed liggen. Hij werd een soort kluizenaar. Diep in het Berenbos had hij op een grote open plek een hutje gevonden om in te wonen en daar zat hij nog altijd. De open plek was inmiddels onder handen genomen en getransformeerd in een fantastische tuin. Hij verbouwde er ook kruiden.
Inmiddels weten de andere bewoners van het Berenbos hem wel te vinden voor hun groente en kruiden. Vooral de wortels zijn erg in trek. En natuurlijk zijn sinaasappel marmelade. Die maakt hij zelf. Want zeg nou zelf, een pad zonder boterham met marmelade onder zijn hoed, is natuurlijk geen echte pad.
Als de padden aan de rand van het grote Berenbos aankomen is er een probleem. Ze weten niet waar de ouwe gele woont. Het is al zo lang geleden dat hij is verdwenen dat zij hem maar kortstondig hebben gekend. Je moet namelijk weten dat deze padden een stuk later in het leven van Jeh en Pee zijn terecht gekomen. Pas een jaar of 7 na de komst van de eerste pad blauw en pad geel. En niet lang daarna is de ouwe gele dus vertrokken.
Pad blauw besluit dat ze een stukje langs de rand van het bos rijden, misschien is er wel een wegwijzer die hen de juiste kant opstuurt. Maar dat blijkt niet het geval. Hij zegt 'Zullen we dan maar gewoon hier het bos ingaan?' Pad geel kijkt om zich heen en weet hier de weg niet. 'Ik weet het niet pad blauw, ik ken het hier niet'. 'Nee ik ook niet, maar we moeten toch bij de ouwe gele uitkomen'.
Plotseling stapt er een grote ouwe beer uit de schaduwen van het bos de weg op. De padden schrikken zich een hoedje. De beer ziet er haveloos uit en heeft alleen een truitje aan en geen hoed op. Het is geen pad. Angstig kijken ze elkaar aan. Maar de grote beer glimlacht en zegt 'Ik ken jullie wel hoor, kleine pad blauw en kleine pad geel. Ook al lijkt het er niet op dat jullie je mij nog herinneren.' Hij zucht. 'Nou ja, het is ook lang geleden allemaal.' Op zijn truitje staat 'Pooh' te lezen en hij heeft een pot honing in zijn hand. Zijn andere hand zit er helemaal vol mee. En als je goed kijkt zit er ook nog flink wat honing om zijn mond. 'Ik ben Pooh, willen jullie ook een pootje honing', vraagt hij als hij de padden ziet kijken. Pad geel wil wel, maar pad blauw heeft niet zo'n behoefte aan honing aan zijn poot. Dat plakt en dat vindt hij niet zo fijn. Ondertussen probeert hij te bedenken waar hij deze grote ouwe beer van zou moeten kennen.
Dan weet hij het weer. Toen hij net bij Pee was ingetrokken was er inderdaad ook een andere ouwe beer. Die heeft hij maar kort gezien. Klaarblijkelijk is die net als de ouwe gele vertrokken en is hij in het grote Berenbos gaan wonen.
'En waar zijn jullie naar op zoek, als ik vragen mag? Ik ben Winnie de Pooh en ik woon al heel lang in dit grote Berenbos.' Hij neemt nog een pootje honing. De padden kijken elkaar aan. Er zit ook nog wat honing aan de snoet van pad geel en zelfs een klodder aan zijn hoed. Tja, dat komt er nou van denkt pad blauw bij zichzelf. 'We zoeken de ouwe gele', zegt pad blauw tenslotte. 'Nou dat treft, die ken ik ook', zegt Pooh. Dan wijst hij hun de weg door het bos. 'Je zult de kamelen wel achter moeten laten, die komen niet tussen de bomen door. Maar wees gerust, het is niet ver.'
De padden hupsen op hun kont het bospad op en inderdaad, echt ver is het niet. Al snel zien ze de contouren van de open plek. 'We zijn er bijna', roept pad blauw naar pad geel. Het laatste stuk moeten ze zich tussen bomen en struiken door wringen, maar dan staan ze aan de rand. Voor zich zien ze de prachtige tuin met een enorme diversiteit aan planten, paddestoelen en kruiden. Het ruikt er ook heerlijk en overal zien ze bijen en vlinders.
Net als ze over het paadje door de tuin lopen, worden ze opgemerkt door de ouwe gele, die aan het werk is bij een grote paddestoel die een zacht paars licht geeft. De ouwe gele komt naar ze toe en zegt: 'Nou, jullie zijn wel de laatste die ik hier verwacht had! Wat een tijd geleden zeg, kom binnen. Willen jullie een wortel?'